-
1 zich inrichten
zich inrichten -
2 zich inrichten
zich inrichtenset up house, settle in -
3 zich inrichten
гл.общ. устраиваться -
4 zich inrichten
v. instal oneself, install oneself -
5 inrichten
2 [regelen] régler3 [organiseren] organiser♦voorbeelden:een oude kazerne tot sporthal inrichten • transformer une caserne désaffectée en salle de sports -
6 inrichten
♦voorbeelden:zich inrichten • set up house, settle ineen compleet ingerichte keuken • a fully-equipped kitcheneen modern ingerichte woning • a modern houseergens speciaal voor ingericht zijn • be specially fixed up/equipped for somethingeen vertrek was ingericht als wachtkamer • one room was made into a waiting room3 zijn leven op een bepaalde manier inrichten • organize/arrange one's life in a certain way -
7 устроиться
zich inrichten, zich vestigen ; in orde komen -
8 meubler
meubler [mublee]II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:v1) mooi staan [stof]2) meubileren, inrichten3) vullen -
9 устраиваться
vgener. schavelen, zich inrichten, zich installeren -
10 устраиваться
vgener. schavelen, zich inrichten, zich installeren -
11 ménage
ménage [meenaazĵ]〈m.〉1 huishouding ⇒ huishouden, huisraad, inboedel♦voorbeelden:faire le, son ménage • het huishouden doenfaire des ménages • uit werken gaanmonter son ménage • zich inrichtenconfitures de ménage • zelfgemaakte jamun faux ménage • een samenwonend stelfaire bon ménage avec qn. • goed met iemand kunnen opschietenménage à trois • driehoeksverhoudingse mettre en ménage • trouwen, samen gaan wonen→ femmem1) huishouding, inboedel2) paar, sel3) huisgezin, huishouden -
12 meuble
meuble [mubl]〈m.; ook bijvoeglijk naamwoord〉♦voorbeelden:meuble à secret • meubel met geheime laatjesêtre dans ses meubles • eigen meubels hebbense mettre dans ses meubles • zich inrichtensauver les meubles • redden wat er nog te redden valtm1) meubel2) roerend goed -
13 monter son ménage
monter son ménage -
14 se mettre dans ses meubles
se mettre dans ses meublesDictionnaire français-néerlandais > se mettre dans ses meubles
-
15 arranger
arranger [aarãzĵee]♦voorbeelden:arranger une entrevue • een onderhoud regelenarranger commodément sa vie • zijn leven gemakkelijk inrichten♦voorbeelden:1 s'arranger pour • het zo aanleggen dat, er voor zorgen dat1. v1) rangschikken, in orde brengen2) arrangeren, bewerken3) organiseren4) mishandelen5) repareren2. s'arrangerv1) zich redden, een oplossing vinden -
16 équiper
équiper [eekiepee]2 voorzien (van) ⇒ inrichten, geschikt maken (voor)♦voorbeelden:2 cette région n'est pas équipée pour le tourisme • in die streek zijn geen toeristische voorzieningenv(de)1) uitrusten2) voorzien (van), inrichten -
17 installer
installer [ẽstaalee]4 aanstellen ⇒ installeren, in ambt bevestigen♦voorbeelden:s'installer chez un ami • bij een vriend intrekken1. v1) plaatsen, aanleggen2) inrichten, installeren3) vestigen, huisvesten4) aanstellen, installeren2. s'installerv2) betrekken [woning] -
18 einrichten
einrichten♦voorbeelden:♦voorbeelden: -
19 settle
n. een bank met hoge leuning--------v. regelen; bijleggen; regeling treffen; bevolken; vaststellen; betalen; vestigen, koloniseren; wonen; (be)landensettle1[ setl] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————settle21 gaan zitten ⇒ zich neerzetten, neerstrijken♦voorbeelden:darkness settled on the town • duisternis daalde neer op de stadsettle back in a chair • gemakkelijk gaan zitten in een stoelwe haven't yet settled in • we zijn nog niet op ordesettle for something • genoegen nemen met ietssettle into new surroundings • wennen aan een nieuwe omgevingsettle (down) to something • zich ergens op concentreren, zich ergens toe zetten→ settle down settle down/♦voorbeelden:settle with someone • rekening/schulden betalen aan iemand→ settle down settle down/2 vestigen 〈 in woonplaats, maatschappij〉 ⇒ 〈 bij uitbreiding〉 aan een goede baan helpen, aan de man/vrouw brengen7 schikken ⇒ bijleggen, tot een schikking komen8 〈 informeel〉 afrekenen met 〈 alleen figuurlijk〉 ⇒ tot zwijgen brengen, doen ophouden; betaald zetten♦voorbeelden:4 she settled her mother among the pillows • zij legde haar moeder comfortabel neer tussen de kussensshe settled herself in the chair • zij nestelde zich in haar stoel6 that settles it! • dat doet de deur dicht!settle into • zich thuis doen voelen insettle on • vastzetten op -
20 dress
adj. feestelijk, officieel, van kleding--------n. japon, jurk--------v. aankleden; zich aankleden; in de rij staan; een gerecht klaarmaken; versierendress1[ dres] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 kleding ⇒ tenue, dracht————————dress2I 〈onovergankelijk en overgankelijk werkwoord; wederkerend werkwoord〉1 zich (aan)kleden ⇒ gekleed gaan, toilet maken♦voorbeelden:dress up • zich netjes/mooi aankleden, zich verkleden/vermommenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (aan)kleden ⇒ van kleding voorzien, kleren aantrekken2 versieren ⇒ opsieren, optuigen5 opmaken ⇒ kammen en borstelen, kappen♦voorbeelden:dress up • verkleden, vermommendressed in one's (Sunday) best • met z'n goeie goed aandressed in black • in het zwartdress up • opdoffen 〈 ook figuurlijk〉; mooi doen schijnen; aanvaardbaar laten ken/maken, leuk brengendress down • zacht/soepel maken 〈 leer〉; roskammen 〈 paard〉; 〈 figuurlijk〉een pak slaag geven, op z'n donder geven
Страницы
- 1
- 2